Het Tweede Structuurschema Verkeer en Vervoer uit 1990 heeft veel discussie losgemaakt. Een van de hoofddoelstellingen van deze rijksnota is het beperken van de (auto-)mobiliteit. Daartoe moeten in ieder geval betere alternatieven voor de auto worden geboden. Spitsvignetten, transferia, sternetten, tolpleinen, ABC-locaties: de Nederlandse taal wordt aan de lopende band uitgebreid met modieuze stopwoorden. Kortom, veel lijkt te gaan gebeuren, maar tot nu toe staat slechts weinig vast. AGORA probeert daarom enig inzicht te geven in de ontwikkelingen binnen het openbaar vervoer in Nederland.
In het thema komen deze keer verschillende
vormen van openbaar vervoer
aan bod. De rit begint bij stadsvervoerder
de Rotterdamse Electrische Tram
(RET) en de Nederlandse Spoorwegen
(NS). Onderweg wordt gestopt bij de
Noord-Zuid-Hollandse vervoermaatschappij
(NZH) en kijken we naar de
ontwikkelingen met betrekking tot de
Hoge Snelheidslijn (HSL). Verder komen
het Verenigd Streekvervoer N ederland
(VSN) en de vereniging BOVAGRAI
aan het woord en gaan we in op het
vervoersgedrag van recreanten.
Het openbaar vervoer mag zich in een grote maatschappelijke
en politieke belangstelling verheugen.
Daarbij staat steeds centraal dat het openbaar
vervoer de oplossing kan bieden voor de bereikbaarheids-
en mobiliteitsproblematiek. In het
Tweede Structuurschema Verkeer en Vervoer
heeft de regering, en later ook de volksvertegenwoordiging,
doelstellingen geformuleerd met
betrekking tot leefbaarheid, bereikbaarheid en de
beperking van de automobiliteit. Ook NMP-plus en
0Vx2 staan vol met ambitieuze groeidoelstellingen
voor openbaar vervoer. Voor mensen die werkzaam
zijn in het openbaar vervoer een vreugdevolle
uitdaging.
Als het openbaar vervoer een groter deel
van het forensenverkeer naar zich toe wil
trekken, dan zal het sneller, comfortabeler
en accurater moeten worden. Ook de
Nederlandse streekvervoerders zijn zich
daarvan bewust. Vandaar dat de afgelopen
paar jaar op diverse plaatsen in het
land projecten zijn gestart met speciale
spitsbussen die een hogere kwaliteit bieden
dan l}et reguliere openbaar vervoer.
Wie de Hoge-Snelheidsspoorlijn (HSL)
een warm hart toedraagt doet er goed
aan de in maart jongstleden verschenen
HSL-Nota aan te schaffen. Behalve
dat de nota een aantal achtergronden
van de flitstrein blootlegt, draagt de
koop van de nota bij aan de private
financiering ,,van de benodigde infrastructuur:
de nota, bestaande uit 2 delen,
kost namelijk maar liefst 180 gulden.
Hoewel dé discussie over de mobiliteit in
Nederland zich soms lijkt toe te spitsen op
de vraag hoe we kunnen zorgen dat de
buurman zijn auto laat staan, draait mobiliteit
om meer dan de auto. Met auto’s,
treinen, bussen, trams en fietsen legden
we in Nederland in 1989 met zijn allen 166
miljard kilometer af. In 1980 was dat nog
‘slechts’ 143 miljard (cijfers CBS). Kennelijk
stellen we de bewegingsvrijheid in
ons land zeer op prijs.
Het toenemende woon-werkverkeer is voor de
overheid een grote bron van zorg. Zo wordt in de
Vierde Nota Extra (1990) ingegaan op de mogelijkheid
het woon-werkverkeer via ruimtelijkeordeningsmaatregelen
terug te dringen. Maar
kan in een polycentrisch stadsgewest de automobiliteit
teruggedrongen worden, zonder de efficiency
van het ruimtelijk systeem aan te tasten?
Daarvoor lijken betere alternatieven noodzakelijk.
Bodemonderzoek is een kostbare zaak en
vereist grote expertise. Er moeten veel
bodemmonsters worden genomen, die in
een laboratorium onderzocht moeten worden.
Vroeger werden de resultaten moeizaam
met de hand verwerkt en geanalyseerd.
Tegenwoordig worden deze taken
veel sneller-en nauwkeuriger per computer
uitgevoerd, waarbij geografische informatiesystemen
(GIS) een grote rol spelen.
Daarom in de reeks ‘De gebruiker aan het
woord’ deze keer aandacht voor een bedrijf
dat gespecialiseerd is in bodemonderzoek
en zich al sinds 1928 bezighoudt met ruimtelijke
informatie.
In de Rotterdamse deelgemeente
Hoogvliet is de hoop gevestigd op
beheer. Een jaar geleden liet het voormalige
Projectburo Stadsvernieuwing
Hoogvliet enkele onderzoeken uitvoeren
die als basis voor het beheer dienen.
Waar zijn extra beheerinspanningen
noodzakelijk, luidde één van de
vragen. De resultaten uit louter cijfermatige
analyses zijn even voor de hand
liggend als eenduidig: hoe ouder de
wijk, hoe intensiever het beheer aangepakt
moet worden.
De jaarlijks terugkerende schaarste op
de markt voor onzelfstandige woonruimte,
die met name gevoeld wordt in
de studentensteden, wordt elk jaar na
de zomervakantie uitgebreid besproken
in de media. De uitspraken over de
problematiek reiken vaak niet verder
dan ‘de vraag is nog steeds groot’ of
‘het aanbod kan niet aan de vraag voldoen’.
Getalsmatig blijkt er echter weinig
vast te stellen. Dit was vorig jaar
voor de Directie Onderzoek en Kwaliteitszorg
van het Directoraat Generaal
van de Volkshuisvesting aanleiding
nader onderzoek te laten doen naar een
specifiek onderdeel van de kamermarkt:
de hospitaverhuur.
Deze rubriek staat open voor iedereen die op het gebied van
de ruimtelijke ordening en de gebouwde omgeving iets wil
aankondigen of :bespreken. Kopij en materiaal opsturen naar
de redactie.
Samenstelling: Ronald Klip , Ed Slotboom en Peter Paul Wîtsen