Vermist: Open Ruimte

Wander Demuynck

Wie ‘Vlaanderen’ en ‘ruimtelijke ordening’ in dezelfde zin gebruikt, verkondigt ogenschijnlijk een paradox. In Met voorbedachten rade – de sluipmoord op de open ruimte gaan journalist Peter Renard en academici Tom Coppens en Guy Vloebergh op zoek naar de ontwikkelingen in het ruimtelijk ordeningsbeleid die de verrommeling van het Vlaamse landschap in de hand hebben gewerkt.

Twaalf voetbalvelden. Dat is de oppervlakte open ruimte die dagelijks in Vlaanderen wordt bedolven onder het beton. Met deze en andere opvallende statistieken starten de auteurs hun betoog tegen het gevoerde ruimtelijk ordeningsbeleid, sinds 1980 een Vlaamse bevoegdheid in het gefederaliseerde België. “Wat we zelf doen, doen we beter”, betoogde de eerste Vlaams minister-president Gaston Geens.  Een bedenkelijke uitspraak: van het Vlaams ruimtelijk ordeningsbeleid is sindsdien weinig in huis gekomen.

In het pocketboekje –slechts 184 pagina’s lang – doorspitten de auteurs dat beleid op drie aspecten: plannen, vergunnen en handhaven. Het plannen komt eerst aan bod en gaat in op de totstandkoming van het ambitieuze Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen waarvoor toenmalig Minister van Ruimtelijke Ordening Eddy Baldewijns het licht op groen zette. Dit plan uit 1997 – dat oorspronkelijk bedoeld was slechts tien jaar te gelden – werd een laatste keer herzien in 2010 en is tot vandaag van kracht. Dat de uitrol van diens opvolger, het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen, maar traag op gang komt, is sprekend voor de lage plaats op de prioriteitenlijst die planning sindsdien heeft gekregen van beleidsmakers.  Baldewijns krijgt in het hoofdstuk over handhaving overigens een eervolle vermelding wegens zijn lef om op te treden tegen grondeigenaars die onreglementair een huis optrokken in bos- of natuurgebied – een uitzondering in het lakse handhavingsbeleid dat sindsdien is gevoerd. Sinds de jaren ’90 is er dus bitter weinig gepland en zeer laks gehandhaafd tegenover bouwovertredingen. Wat is er al die tijd dan wel gebeurd?

De hoofdstukken over het vergunningsbeleid zijn de lijvigste. Per hoofdstuk lichten de auteurs op behapbare wijze een concrete ontwikkeling toe die illustratief is voor de vele uitzonderingsregels in het vergunningsbeleid. Denk aan het gedogen van ‘zonevreemde’ gebouwen in landelijk gebied. Of de vroegere ‘opvul-‘ en huidige ‘afwerkingsregel’ die lintbebouwing in de hand hebben gewerkt. Beiden bieden een achterpoortje op bestaande woningvoorschriften door woningbouw in niet-woonzones toe te laten als er al bebouwing staat binnen een bepaalde afstand van de nieuwe woning. Ook de ‘vertuining’ en ‘verpaarding’ van het platteland komen aan bod, ofwel het geheel aan handig geconstrueerde juridische uitzonderingen die toelaten dat voormalige boerderijen massaal worden omgevormd tot luxueuze fermettes, stalplaatsen voor campers, tuincentra, maneges of B&B’s.

Laat dit niet de indruk wekken dat het boek is doorspekt met juridisch jargon. Integendeel, Renard, Coppens en Vloebergh slagen er in om het geheel luchtig en leesbaar te houden door de onderdelen aan elkaar te rijgen met frappante voorbeelden en een vermakelijke en soms licht-cynische ondertoon. Bij momenten kunnen de lange (maar noodzakelijke) opsommingen van politieke ontwikkelingen en juridische verwijzingen een lezer zonder achtergrondkennis van de wijs brengen, al treft het auteurstrio hier geen schuld. Deze passages tonen vooral de krakkemikkige opeenstapeling van de vele uitzonderingsregels waaronder de oorspronkelijk ambitieuze plannen gaandeweg werden begraven. De essentie van hun betoog is dan ook dat de verregaande juridisering van onze ruimtelijke ordening geen toevallige ontwikkeling is, maar een doelbewust gevoerde nalatigheidspolitiek waarvan de open ruimte keer op keer het grootste slachtoffer bleek. Het gebrek aan politieke moed om de vele uitzonderingsregels te schrappen, maakt dat de individuele belangen van grondeigenaars zwaarder doorwegen dan het collectief belang van een degelijke ruimtelijke ordening. Dat de auteurs in het laatste hoofdstuk enkele oplossingen aandragen die een kentering teweeg kunnen brengen in de Vlaamse ruimtelijke planning, lijkt op basis van al het voorgaande wishful thinking. Toch zijn ze ervan overtuigd dat de toenemende aandacht voor het klimaat, energievoorziening, voedselproductie en de biodiversiteitscrisis de politiek er uiteindelijk toe zal dwingen die broodnodige kentering hoger op de agenda te plaatsen.

Voor Nederlanders die zich afvragen welke kant het kan op gaan als de  regie uit het ruimtelijk beleid verdwijnt, of voor Vlamingen bij wie dezelfde vraag rijst wanneer ze de in diepte van hun door koterij omgeven repelperceel turen, is dit boek werkelijk een aanrader. Voor de beleidsmaker die ook maar iets te zeggen heeft in het Vlaamse ruimtelijk ordeningsbeleid, is het verplichte lectuur, en wel als reminder dat het hoog tijd is om komaf te maken met de juridisering van het ruimtelijk ordeningsbeleid in Vlaanderen.

Wander Demuynck (wander.demuynck@kuleuven.be) is doctoraatsstudent aan de KU Leuven. Eerder deed hij een Master geografie en geomatica aan Universiteit Gent.