Straatintimidatie en stigmatisering

Mischa Dekker

LacheMoiLaVille campagne van de Franse organisatie Stop harcèlement de rue.” Bron: Mischa Dekker

De groeiende aandacht voor straatintimidatie heeft ertoe geleid dat gedragingen die voorheen als normaal werden beschouwd, nu ook op politiek niveau erkend worden als problematisch.Desondanks is er lokaal een aanzienlijke variatie in de definitie van straatintimidatie, en volgens critici werkt de focus op de straat stigmatisering in de hand.

In 2012 maakte de Vlaamse studente Sofie Peeters de korte documentaire Femme de la rue voor haar studie film-en theaterwetenschap in Brussel. In de 20-minuten durende film zien we hoe ze wordt nagefloten, om seks gevraagd en beledigd in de straten van de Belgische hoofdstad. Hoewel Femme de la rue een studieproject was, verschijnt de documentaire snel in de Belgische media, en ook internationaal maakt de film veel los.De film riep veel reacties op omdat het iets laat zien over een dagelijkse vorm van geweld die veel vrouwen en LHBTI+ personen meemaken. Door de media-aandacht voor straatintimidatie worden gedragingen die lang genormaliseerd werden nu ook op politiek niveau gedefinieerd als probleem. Desondanks bestaan er grote meningsverschillen over wat voor soort probleem straatintimidatie precies is, en lokale verschillen in hoe het gedefinieerd wordt.

Contrasterende definities van grensoverschrijdend gedrag
De Amerikaanse organisaties Hollaback! en Stop Street Harassment benaderen straatintimidatie als een probleem dat gaat over genderongelijkheid. De definitie van straatintimidatie als genderprobleem wordt ook gedeeld door de meeste onderzoekers van deze vorm van geweld en door beleidsmakers in verschillende Europese landen. In Frankrijk bijvoorbeeld werd ’continuüm van geweld tegen vrouwen‘ een veelgebruikte term in debatten en beleidsdocumenten over straatintimidatie. Het idee is dat straatintimidatie in een continuüm staat met andere vormen van geweld tegen vrouwen, zoals verkrachting en aanranding. Hoewel de sociologen die het concept bedachten het vooral gebruikten om te conceptualiseren hoe deze vormen van geweld voortkomen uit dezelfde mannelijke dominantie, werd het in debatten over de strafbaarstelling van straatintimidatie in Frankrijk ook vaak gebruikt als theorie over escalatie: wat begint met straatintimidatie kan uitmonden in zwaardere vormen van seksueel geweld. Daarom moeten we, zo betoogden voorstanders van een wet op straatintimidatie, die gedragingen in de kiem smoren, voordat het escaleert. 

In de Nederlandse media werd (in de periode 2012–2020) gender maar vrij zelden aan straatintimidatie gekoppeld. Uit een media analyse die ik deed van berichtgeving over dit onderwerp in de grote kranten, bleek dat termen zoals feminisme, seksisme, geweld tegen vrouwen en gender nauwelijks genoemd werden. Het onderwerp werd daarentegen vaak gekoppeld aan vandalisme, overlast en migratie. Ook werden nauwelijks verbanden getrokken met MeToo en bredere debatten over seksuele intimidatie en genderongelijkheid. In de Nederlandse media was straatintimidatie geen vorm van geweld tegen vrouwen, maar een soort overlast: groepjes jongeren die bushokjes vernielen en ouderen intimideren, vallen ook vrouwen en LHBTI+ personen lastig.  

Deze uiteenlopende definities van het probleem hangen samen met de verschillen in hoe straatintimidatie als publiek probleem op de kaart is gezet in Nederland en Frankrijk. In Frankrijk werd straatintimidatie voor het eerst een onderwerp van publiek debat rond 2014, naar aanleiding van acties van feministische organisaties zoals Stop harcèlement de rue (Stop straatintimidatie) en Osez le féminisme ! (Durf feminist te zijn!). Vervolgens werd het thema opgepakt door de minister van Gendergelijkheid en wethouders gendergelijkheid in de grote steden. In Nederland speelden feministische organisaties een relatief marginale rol in het debat over straatintimidatie. In plaats daarvan werd het thema op de kaart gezet door lokale fracties van rechtse partijen. In Amsterdam pleitte toenmalig VVD-raadslid Dilan Yesilgöz voor de invoering van een Algemene Plaatselijke Verordening om straatintimidatie strafbaar te stellen, en in Rotterdam werd het thema op de kaart gezet door Leefbaar wethouder Joost Eerdmans. Zij koppelden het onderwerp nauwelijks aan andere vormen van gendergerelateerd geweld, maar legden de nadruk op de etniciteit en migratieachtergrond van daders en potentiële daders. 

Betrouwbare statistieken over de oververtegenwoordiging van mannen met een migratieachtergrond als daders van straatintimidatie bestaan niet. Het is dus moeilijk te zeggen of in Nederland straatintimidatie ook daadwerkelijk meer samenhangt met migratie dan in Frankrijk. Wel is duidelijk dat de overweldigende meerderheid van studies wijst op gegenderde machtsstructuren als een belangrijke oorzaak van straatintimidatie. Bovendien blijkt uit onderzoek dat de ervaring van straatintimidatie vrouwen herinnert aan de mogelijkheid slachtoffer te worden van andere vormen van seksueel geweld, zoals aanranding en verkrachting. In die zin is de dominante framing in het Franse debat meer in lijn met academische diagnoses van straatintimidatie, terwijl in het Nederlandse debat weinig aandacht is voor thema’s die door de meeste experts cruciaal worden geacht voor een goed begrip van dit probleem.

De subjectieve ervaring van slachtoffers
Hoewel de aandacht voor straatintimidatie mondiaal is toegenomen, wordt het probleem lokaal uiteenlopend gedefinieerd. Naast nationale verschillen in definities, laat onderzoek ook zien dat er verschillen zijn in hoe mensen op individueel niveau gedragingen definiëren als straatintimidatie of niet. Uit onderzoek van Tamar Fischer en Natacha Sprado blijkt dat mensen eerder geneigd zijn om een gedraging als straatintimidatie te definiëren als de sociale afstand tussen twee personen groter is. Oudere personen zijn eerder geneigd om het gedrag van jongeren als straatintimidatie te bestempelen, en andersom. Ook zouden mensen eerder geneigd zijn om iets als straatintimidatie te definiëren wanneer de pleger van een ’andere culturele groep‘ is. In de media is veel aandacht voor de intimidatie van de witte jonge vrouw door mannen van kleur. Ook in Femme de la rue ligt de nadruk op mannen met een migratieachtergrond en Sofie Peeters zelf maakt de koppeling met ideeën over vrouwen binnen de islam. 

Uit mijn eigen onderzoek naar het werk van slachtofferorganisaties komen ook andere ervaringen naar voren. Vrouwen en LHBTI+ personen met een migratieachtergrond delen ervaringen over hoe zij slachtoffer zijn geweest van intimidatie op de grens tussen seksisme en racisme. Moslimvrouwen die een hoofddoek dragen krijgen schunnige opmerkingen van mannen die hun hoofddoek wel eens af zouden willen doen; vrouwen met een Aziatisch uiterlijk over hoe kawai ze zijn en hoeveel een massage kost; en zwarte vrouwen moeten fantasieën aanhoren over tijgers in de jungle. Deze slachtoffers geven aan dat de daders van dit soort straatintimidatie juist vaak wit zijn. Onderzoek en activisme illustreren dus dat straatintimidatie niet gereduceerd kan worden tot een genderprobleem. Een beter begrip van dit gedrag, en daarmee de oplossingen die ervoor aangedragen worden, vereisen een intersectionele blik.

Focus op publieke ruimte stigmatiseert
De focus op mannen met een migratieachtergrond als daders van straatintimidatie hangt samen met de focus op de straat. De dominante Nederlandse framing van straatintimidatie als migratieprobleem was mogelijk doordat het probleem werd losgekoppeld van andere vormen van gendergerelateerd geweld. De term ’straatintimidatie’ legt de nadruk op een vorm van seksueel geweld die wordt gepleegd door mannen die meer tijd op straat doorbrengen. Als gevolg van economische en raciale ongelijkheid zijn dit vaak mannen in een precaire economische positie of met een migratieachtergrond. Door, zoals in Nederland, intimidatie op straat nauwelijks te koppelen aan gendergerelateerd geweld op andere plekken (zoals bijvoorbeeld op de werkvloer), blijven mannen met een ander profiel grotendeels uit beeld. Een intersectionele benadering van dit probleem betekent niet alleen aandacht voor de interactie tussen gender, sociale klasse, etniciteit en andere factoren. Het vereist ook kritische reflectie op hoe de termen die we gebruiken om over een probleem te praten, sturen hoe we dit probleem en haar oorzaken definiëren. 

Mischa Dekker (mischa.dekker@kuleuven.be) is Marie Curie fellow aan de KU Leuven. Hij promoveerde in de sociologie aan de Universiteit van Amsterdam en Ecole des hautes études en sciences sociales (Parijs) met een onderzoek naar de politisering van straatintimidatie in Nederland en Frankrijk.