Jeroen Scheerder
Uit de populariteit van bepaalde sportvormen blijkt dat de publieke ruimte aan belang wint. De vraag is dan welke sociale groepen hierbij voordeel hebben. Zullen planologen en bewegingsexperts er in slagen meer samen te werken opdat diverse geledingen van een volwaardig publiek sportaanbod kunnen profiteren? In deze bijdrage bestuderen we of de verdeling van ruimte in functie van sportbeoefening een sociaal gelaagd patroon vertoont.
De late geboorte van de ‘sportgeografie’
Sport en ruimte kennen zonder twijfel heel wat gemeenschappelijke raakvlakken. Meer nog, vaak is er zonder een aangepaste omgeving geen mogelijkheid om sportactief te zijn en is een zekere vorm van ruimtelijke planning juist vereist. Ondanks deze klaarblijkelijke evidentie is de interesse voor een interdisciplinaire benadering van deze twee domeinen pas relatief laat tot stand gekomen. Zowel vanuit de bewegingswetenschappen als de fysische en sociale geografie, maar ook stedenbouw en ruimtelijke ordening, was er lange tijd nauwelijks aandacht voor een meer geïntegreerde aanpak. Wetenschapsdisciplines waarin de analyse van sport en fysieke activiteit centraal staan kwamen reeds tot volle ontwikkeling in de tweede helft van de vorige eeuw, een periode die gekenmerkt wordt door een sterke populariteitstoename van zowel participatie- als spektakelsport. Dat geldt niet alleen voor biomedisch georiënteerde specialismen als biomechanica en inspanningsfysiologie, maar even goed voor sociaalwetenschappelijke subdisciplines als sportantropologie, sporteconomie, sportpsychologie en sportsociologie. De inzichten op basis van deze wetenschappen hebben onmiskenbaar ook een impact gehad op de invulling en uitvoering van het naoorlogse publieke sport- en bewegingsbeleid. ‘Sportgeografie’ of ‘ruimtelijke sportplanning’ zijn daarentegen nog steeds geen vaste waarden in het academische curriculum.
Ook in de beleidsvoering zelf bleven de organisatie van respectievelijk sport en ruimte lange tijd grotendeels gescheiden. Decennialang was in de ruimtelijke structuurplannen die de Vlaamse overheid hanteerde nauwelijks aandacht voor sport en werd in de Vlaamse sportbeleidsplannen de nood aan sportinfrastructuur zelden vanuit een breder maatschappelijk en ruimtelijk perspectief ingevuld. Ongetwijfeld speelt hier mee dat in Vlaanderen het ruimtelijke beleid voor sport en recreatie hoofdzakelijk op gemeentelijk en provinciaal niveau gevoerd werd en wordt. Een regionaal aangestuurde, interdisciplinaire, planmatige en bij voorkeur wetenschappelijk onderbouwde aanpak dringt zich evenwel meer dan ooit op. Dat geldt zowel voor het implementeren van specifieke sportinfrastructuur (atletiekpiste, voetbalveld, zwembad, …) als voor het inrichten van een bewegingsstimulerende publieke ruimte. Initiatieven als active cities, vital cities en smart sporting cities onderstrepen het belang van een dergelijke geïntegreerde benadering. Ook bewegingsculturele innovaties als urban sports en de onmiskenbare populariteit van stedelijke doe- en kijksportevenementen vereisen dat de beschikbare ruimte zowel fysisch als sociaal zo optimaal mogelijk gestructureerd en georganiseerd wordt, wil men de sportbeoefening en sportbeleving van zowel bewoners als bezoekers bevorderen. Niet enkel wat onderwijs en onderzoek betreft, maar ook op het vlak van beleidsvoering is een nauwere samenwerking tussen onder meer (sociaal) geografen, planologen en stedenbouwkundigen enerzijds en sport- en bewegingswetenschappers anderzijds aldus meer dan ooit aan de orde. Demografische evoluties zoals een ouder wordende bevolking en een toenemende sociale en culturele diversiteit, de toegenomen aandacht voor gezondheid en preventie, alsook de verdere popularisering van vrijetijdssport kondigen bovendien heel wat uitdagingen maar ook opportuniteiten aan.
“De vraag naar ruimte voor sport en beweging zal niet afnemen.“
De publieke ruimte als sportief decor, promotor en innovator
Het is duidelijk dat heel wat aanbieders en gebruikers op vaak heel verschillende manieren beslag leggen op de beperkte bewegingsruimte. Een groeiende bevolking, de verdere verstedelijking, het nastreven van economische groei en niet aflatende noden inzake woonmarkt en mobiliteit vereisen allen ruimte en infrastructuur. De vraag naar ruimte voor sport en beweging zal in de toekomst evenwel niet afnemen. Integendeel, met de vermaatschappelijking van sport heeft deze zowel in de tijd als in de ruimte een centrale positie in onze samenleving verworven. Opvallend daarbij is net het potentieel van de publieke ruimte. Die wordt steeds meer opgevoerd als decor, als promotor en als innovator van en voor sport. De functie van decor mag blijken uit het toegenomen belang van zowel actieve als meer passieve sportbelevenissen. Voorbeelden van respectievelijk doe- en kijkspektakels zijn sight-running als ludieke vorm voor het verkennen van een stad enerzijds en topsportevents in een treinstation (zie bijvoorbeeld het WK 3×3-basketbal 2022 in Antwerpen) of op een stadsplein (denk aan de discus- en speerwerpcompetitie van het EK atletiek 2016 op het Museumplein in Amsterdam) anderzijds. Doe- en kijksport worden hier vaak ingezet als onderdeel van een uitgekiende citymarketingstrategie. Diezelfde publieke ruimte fungeert ook meer en meer als sportpromotor. Diverse vormen van sportinfrastructuur worden via overheidsmiddelen gesubsidieerd of ter beschikking gesteld. Hierdoor wordt zowel het eerder klassieke sportaanbod via het verenigingsleven ondersteund als nieuwe beweegplekken geconstrueerd, van de traditionele gymhal tot het quasi pop-up outdoor-zwemdok in havenwater. Tegelijkertijd wordt sportbeoefening ook gepromoot door middel van publieke events als city runs, urban trails en sportieve wandelingen doorheen het hinterland van grootsteden. Niet alleen als decor en promotor maar ook als innovator laat de publieke ruimte zich steeds meer gelden. Het gaat dan niet alleen om productinnovatie zoals een stadsfitness of slimme technologie om het sport- en bewegingsgedrag in de publieke ruimte in kaart te brengen. Even goed betreft het sociale sportinnovaties, zoals bijvoorbeeld laagdrempelige en erg toegankelijke sportpraktijken in eigen wijk zoals buurtvoetbal, pleintjesbasketbal of parkskaten, waarbij maatschappelijke uitdagingen als de bestrijding van armoede of discriminatie centraal staan. Hier is vaak de nabijheid en authenticiteit van een tot sport- en beweegplek omgetoverde weg, plein of park een bron van creativiteit en innovatie.
Popularisering versus democratisering van sportparticipatie
Grootschalig populatieonderzoek toont aan dat gedurende de voorbije halve eeuw steeds meer mensen sportactief geworden zijn. Voor Vlaanderen bleek op het einde van de jaren zestig iets meer dan een vijfde van de 12- tot en met 75-jarige bevolking actief aan sport te doen gedurende de vrije tijd. Vijf decennia later is dit aandeel haast verviervoudigd. Vandaag komen acht op de tien Vlamingen actief in contact met vrijetijdssport. Dat het aantal sportbeoefenaars sterk gestegen is, kan voornamelijk toegeschreven worden aan de sterke popularisering van loopsport, fitness en wielertoerisme. Het gaat hier om sport- en bewegingsvormen die niet noodzakelijk gebonden zijn aan het reguliere aanbod van sportclubs. Voor de beoefening van loop- en fietssport is men bovendien niet afhankelijk van een sportspecifieke setting. Kennelijk biedt de publieke ruimte hier in de vorm van de openbare weg, een bos of stadspark heel wat mogelijkheden om aan hedendaagse beweegnoden te voldoen. Eerder dan het nastreven van een competitie of prestatie overheersen bij deze populaire fysieke activiteiten daarenboven beweegredenen als gezondheid en gezelligheid. Daardoor worden ook makkelijker nieuwe doelgroepen aangesproken, waaronder vrouwen en ouderen.
Dat de actieve deelname aan vrijetijdssport aan populariteit wint, impliceert evenwel niet dat het sportdeelnamegedrag in Vlaanderen gedemocratiseerd is. Het feit dat een op de vijf Vlamingen volledig sportinactief is, dient ook vanuit een sociaal perspectief te worden geïnterpreteerd. Niet-sporters zijn immers nog altijd in grotere mate aanwezig onder vrouwen, ouderen, lager opgeleiden, lagere inkomens, niet-werkenden, mensen met een migratieachtergrond, mensen met een beperking, et cetera. Ondanks een publiek Sport voor Allen-beleid van meer dan vijftig jaar blijft de sportbeoefening aldus een sociaal gestratificeerd patroon vertonen. Die sociale gelaagdheid komt ook tot uiting in de specifieke sportvoorkeur. In die zin blijkt uit langlopend sportparticipatieonderzoek dat er nog steeds een onderscheid gemaakt kan worden tussen sporten voor zogenaamde hogere klassen, de middenklasse en lagere klassen. Golf en ski kunnen als elitaire sporten geëtiketteerd worden, loop- en zwemsport als typische middenklassesporten en dans en wielrennen als lage-sociale-statussporten. Voetbal en fitness blijken daarentegen door alle sociale bevolkingslagen in gelijke mate te worden beoefend en kunnen daarom als gedemocratiseerde sporten worden aangeduid.
Naar een ruimtelijke analyse van de sociale sportgelaagdheid
Vanuit een ruimtelijk perspectief kan het zinvol zijn om de hiervoor geduide sociale gelaagdheid van de sportbeoefening aan een verdere analyse te onderwerpen. Zo kunnen we een onderscheid maken tussen drie groepen van sporten die elk een specifieke invulling en besteding van de ruimte met zich meebrengen. Vervolgens bestuderen we hoe deze sportclusters zich sociaal profileren door de sociale status van de beoefenaars in rekening te brengen. De eerste groep zouden we kunnen omschrijven als ‘sportspecifiek-indoor’. Het gaat om sporten die voor hun beoefening doorgaans intensief gebruik maken van een overdekte ruimte die specifiek en meestal uitsluitend voor de desbetreffende sport voorzien is. Denk hierbij bijvoorbeeld aan sportaccommodaties als een gymnastiekhal, een dojo of een zwembad. De tweede groep kan gedefinieerd worden als ‘sportspecifiek-outdoor’. Daarmee verwijzen we naar sporten die eveneens intensief beroep doen op een specifieke ruimte, maar waarvan de beoefening in de open lucht plaats vindt. Voorbeelden zijn hier een atletiekpiste, een golfbaan en een voetbalveld. De derde categorie bestaat uit sport- en bewegingsvormen die voor hun beoefening in openlucht plaatsvinden, doorgaans geen specifieke ruimte vereisen en deze ruimte eerder delen met andere activiteiten die al dan niet op hetzelfde moment beoefend kunnen worden. Deze geven we daarom het etiket ‘niet-sportspecifiek-outdoor’. Het gaat hier onder meer om fysieke vrijetijdsactiviteiten als wandelen, joggen en fietsen, en dus veelal om zogenaamde zachte weggebruikers. Als voorbeelden van accommodaties kan dan verwezen worden naar trage wegen, loopomlopen, fietspaden en jaagpaden langs kanalen. Het is duidelijk dat deze classificatie niet als uitputtend beschouwd kan worden. Bepaalde sporten kunnen immers zowel indoor als outdoor beoefend worden (basketbal, klimmen, tennis, zwemmen, …) en/of vinden zowel in een sportspecifieke als in een niet-sportspecifieke setting plaats (fietsen, lopen, zwemmen, …). Daarbij dient evenwel te worden opgemerkt dat een verdere opdeling van sporten wél een meer afdoende operationalisering qua ruimtegebruik toelaat: wegwielrennen op de openbare weg versus baanwielrennen in een velodroom, clubbasket in een baskethal versus pleintjesbasket in openlucht, competitiezwemmen in een zwembad versus het zwemonderdeel bij triatlon in een kanaal of meer, veldvoetbal versus zaalvoetbal, spinning in een fitnesscentrum versus een workout in de buitenfitness, etc. Heel wat typische outdoor-sporten kennen vandaag ook een indoor-variant (indooratletiek, indoorgolf, indoorski, …). Maar doorgaans is de outdoor-variant heel wat populairder inzake beoefening en/of meer aanwezig inzake accommodatie.
“Kent het sportief gebruik van ruimte ook een sociale gelaagdheid?“
De vraag kan nu gesteld worden of een bepaalde sportcluster met bijhorend ruimtegebruik een verschillend sociaal profiel van sportbeoefenaars met zich meebrengt. Of anders verwoord: kent het sportief gebruik van ruimte ook een sociale gelaagdheid? En ‘claimen’ sociale groepen aldus een bepaalde ruimte voor hun sport- en beweeggedrag? Voor deze verkennende analyse maken we gebruik van de sociale statuspiramide van de sportbeoefening in Vlaanderen die door bewegingswetenschappers van de KU Leuven op regelmatige basis opgesteld wordt. Op basis van de sociale positie van sporten in deze piramide kunnen we vaststellen dat de cluster ‘sportspecifiek-indoor’ geen specifiek sociaal patroon vertegenwoordigt. Vormen van indoor-sporten worden met andere woorden door participanten uit diverse sociale groepen in de samenleving beoefend. Ook voor de tweede cluster ‘sportspecifiek-outdoor’ blijkt deze bevinding op te gaan: plaatsgebonden outdoor-sporten worden beoefend door sporters uit verschillende maatschappelijke geledingen. Uit deze resultaten kan worden afgeleid dat het sportaanbod in specifieke, sportgebonden indoor– en outdoor-infrastructuur een relatief ruim sociaal bereik kent aangezien zowel hoge-, midden- als lage-sociale-statussporten in dit aanbod vertegenwoordigd zijn. Het gaat dan wel in sterke mate om clubgebonden sportbeoefening die in tegenstelling tot het ongebonden sport- en bewegingsaanbod minder dan een derde van de 12- tot en met 75-jarigen in Vlaanderen weet te bereiken.
Dat brengt ons bij de cluster van ‘niet-sportspecifiek-outdoor’. De sport- en bewegingsvormen die hieronder ressorteren blijken vandaag niet alleen erg populair te zijn maar bovendien ook in sterke mate door middenklassers gepraktiseerd te worden. Zoals eerder aangegeven gaat het hier om fiets-, loop- en wandelsporters die voor de beoefening van hun sport blijkbaar graag en veel gebruik maken van de publieke, niet-sportgebonden ruimte. Voor deze groep van sporters gelden gezondheid (fit), gezelligheid (fun) en/of vrijheid (free) als belangrijke motieven en waarden, waardoor de sport- en beweegvormen die ze beoefenen ook als ‘lifetime sporten’ omschreven worden. Voor deze motieven en waarden gaat deze groep van sporters dus niet zozeer op zoek naar specifieke indoor– of outdoor-sportplekken, maar vinden ze vooral hun sportgading in de ruimte die ‘publiek’ is, een ruimte waarvan logischerwijze een in een aantal groot én zeker sociaal divers publiek sportief gebruik van zou moeten kunnen maken. Dat laatste blijkt dus vooralsnog niet het geval op basis van onze exploratieve analyse. Alvast één uitzondering kan hier gemaakt worden. Met name urban sports, waaronder 3×3 basket, breaking, skateboarden maar bij uitbreiding ook pleintjesvoetbal en stadsfitness vallen, worden ook in de niet-sportgebonden publieke ruimte beoefend en weten bovendien (ook) andere sociale groepen aan te spreken dan middenklassers. Alleen is de populariteit van deze sporten vooralsnog niet vergelijkbaar met die van de lifetime sporten. Het blijken dus vooral lifetimesporters te zijn die de publieke ruimte aanwenden, een ruimte die geen sportspecifieke bestemming kent maar door overheden wel steeds meer voor de beoefening en promotie van sportieve beweging ingezet wordt.
Uitleidend
In een steeds meer volgebouwd Vlaanderen vindt een toenemend aantal sport- en bewegingsadepten hun gading in ‘niet-sportgerelateerde’ ruimtes, zoals de openbare weg, een stadspark of een stukje groen landschap. Deze ontwikkeling kan positief onthaald worden omdat het om een zo optimaal mogelijk gebruik van (nog) beschikbare publieke ruimte gaat, ter bevordering van een sportieve en gezonde levensstijl. Echter, op basis van onze exploratieve analyse gaat achter dit publieke aanbod en publieke promotiebeleid een sociale vertekening schuil. Bepaalde sociale groepen blijken via deze infrastructurele weg (nog) meer sport- en bewegingskansen te krijgen in vergelijking met groepen die minder gemakkelijk of zelfs geen aansluiting bij het (publieke) sportaanbod vinden. Samen met andere deskundigen zullen planologen en bewegingsexperts daarom niet alleen nog meer de handen in mekaar moeten slaan bij het ontwerpen en implementeren van een bewegingsvriendelijke omgeving, maar ook voldoende oog moeten hebben voor ruimtelijke ingrepen in functie van sport- en bewegingskansen voor iedereen en maatschappelijk kwetsbaren in het bijzonder.
Literatuurselectie
Huyghe, J., D’Hoore, N., Thibaut, E. & Scheerder, J. (2024). Unveiling the urban sports landscape. Profiling participants, motives and policy implications. PLoS ONE 19(7): e0306305. DOI: 10.1371/journal.pone.0306305.
Scheerder, J. (2021). De fiets als redder van de stad en vice versa. In: F. Herpelinck, J. Scheerder, B. Vanreusel, D. Vanysacker, N. Van Zutphen & J. Brepoels. Leuven en koers. Fietsen door anderhalve eeuw wielergeschiedenis (Salsa! Cahiers 17). (pp. 84-87). Leuven: Salsa!.
Scheerder, J. & Thibaut, E. (2021). Studie over de Bewegingsactiviteiten in Vlaanderen (SBV) 1969-2019. De sociale gelaagdheid van sportbeoefening (Beleid & Management in Sport Studies 101). Leuven: KU Leuven/Onderzoeksgroep Sport- & Bewegingsbeleid. https://gbiomed.kuleuven.be/english/research/50000737/research/policy-in-sports-physical-activity-research-group/bms-studies/studies/bms101-finaal.pdf
Scheerder, J. & Vos, S. (Eds.) (2015). Geen sportcultuur zonder sportinfrastructuur. Management en marketing van sportaccommodaties en sportevenementen (Management & Bestuur in Sport 8). Gent: Academia Press.
Steeland, P., Scheerder, J., Vanden Broucke, L., Claes, E., Hoekman, R. & van der Poel, H. (2017). Naar een globaal sportinfrastructuurplan in Vlaanderen. Onderzoek naar behoeften inzake sportinfrastructuur, ontwikkelen van een strategische visie en aanreiken van beleidsaanbevelingen (Beleid & Management in Sport Studies 31). Leuven/Brugge: KU Leuven – Onderzoeksgroep Sport- & Bewegingsbeleid/wes research & strategy. https://gbiomed.kuleuven.be/english/research/50000737/research/policy-in-sports-physical-activity-research-group/bms-studies/studies/bms031.pdf
Jeroen Scheerder (jeroen.scheerder@kuleuven.be) is hoogleraar sportbeleid en sportsociologie aan het Departement Bewegingswetenschappen van de KU Leuven en research associate van de UNESCO Chair for Sport, Development, Peace (SDP) & Olympic Education aan de Faculty of Community & Health Sciences van de University of the Western
Cape (UWC).