Het duurzaamheidsdilemma van buurtinitiatieven

Mitchell van Dijk, Sander van Lanen & Jaap Nieuwenhuis

De participatiesamenleving en de vermaatschappelijking van de zorg vergroten de rol van buurt- en vrijwilligersinitatieven als aanbieders van informele zorg geworden. Maar kunnen vrijwilligers goede en structurele ondersteuning bieden? Vrijwilligers worden om vele redenen actief, hun betrokkenheid is groot, maar hun voorkeuren schuren soms met de voorwaarden voor structurele diensten.

Omdat vergrijzing, individualisering, en neoliberaal beleid zorgden voor een groeiende druk op de Nederlandse verzorgingsstaat, kondigde de Nederlandse overheid in 2013 een transformatie naar een participatiesamenleving aan, waarin burgers meer verantwoordelijkheid dragen voor eigen leven en omgeving. Vrijwilligers en vrijwilligersorganisaties zijn hierdoor genoodzaakt meer onbetaalde zorg te leveren. 

Vrijwilligersorganisaties spelen een essentiële rol in onze samenleving, doordat ze aanzienlijke invloed hebben op zowel het welzijn van de vrijwilligers zelf als op de mensen voor wie ze zich inzetten. Een belangrijke tak van vrijwilligersorganisaties zijn initiatieven op wijk- en buurtniveau. Het belangrijkste verschil tussen buurtinitiatieven en algemene vrijwilligersorganisaties is het effect dat ze hebben op de sociale cohesie in buurten waar ze actief zijn. Die cohesie vindt plaats tussen zowel de vrijwilligers als de gebruikers, doordat buurtbewoners meer met elkaar in contact komen en een gezamenlijk doel hebben om hun buurt te verbeteren. Over het algemeen worden buurtinitiatieven opgericht door de bewoners vanuit een bepaalde behoefte die nog niet wordt vervuld binnen de wijk. Bijvoorbeeld het organiseren van diensten voor kwetsbare groepen die de (lokale) overheid niet realiseert. 

Hoewel een aanzienlijk deel van de Nederlandse bevolking actief betrokken is bij vrijwilligersorganisaties, is er de laatste jaren een neerwaartse trend in het percentage vrijwilligers in Nederland. Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek gaf in 2011 bijna 51 procent van de Nederlanders boven de 15 jaar aan dat ze in de 12 maanden daarvoor actief waren geweest als vrijwilliger, in 2019 was dit gedaald naar 47 procent. Hoewel dit niet een significante daling is, is het wel opvallend dat het discours van een participatiesamenleving niet heeft geleid tot een toename in het percentage vrijwilligers. 

Verschillende onderzoekers keken al naar de motivaties van mensen om actief te worden in vrijwilligersorganisaties. Zo ontdekten Arends en Schmeets dat de belangrijkste motivaties voor Nederlanders om vrijwilligerswerk te doen ‘het helpen van anderen’, ‘het maken van sociale connecties’, en ‘het vinden van betaald werk’ waren. Echter is er nog wel een gebrek aan kennis over het functioneren en onderhouden van buurtinitiatieven. 

Om deze reden hebben wij, samen met studenten van de faculteit Ruimtelijke Wetenschappen aan de Rijksuniversiteit Groningen, 45 vrijwilligers die actief zijn bij in totaal 9 verschillende buurtinitiatieven (3 gericht op mobiliteit, 3 op duurzaamheid, en 3 op algemene ondersteuning) geïnterviewd. Hoewel er een onderscheid valt te maken tussen formele (georganiseerd) en informele (spontane actie) vrijwilligersorganisaties, waren de door ons geïnterviewde initiatieven allemaal  georganiseerd. Hierdoor gaat ons onderzoek voornamelijk over formele buurtinitiatieven. 

In de interviews werd de vrijwilligers gevraagd naar hun motivaties om actief te worden en blijven, en hoe zij de effecten van het initiatief op hun buurt ervaren. In dit artikel gaan we dieper in op de manieren waarop buurtinitiatieven succesvol kunnen worden geformeerd en onderhouden om zo meer vrijwilligers aan te trekken en een grotere impact te hebben op hun omgeving. Uit ons onderzoek kwamen drie hoofdcategorieën die invloed hebben op de motivatie van vrijwilligers en het functioneren van een initiatief beïnvloeden, namelijk ‘het sociale netwerk’, ‘vrijblijvendheid’, en ‘formalisering’. 

Sociaal netwerk 
Allereerst is iemands sociale netwerk, of het gebrek daaraan, een sterke motivatie voor mensen om zich aan te sluiten bij een buurtinitiatief en is dit ook gedeeltelijk bepalend bij het besluit van vrijwilligers om bij het initiatief te blijven of weg te gaan. Door eerder onderzoek van onder andere Dekker was al bekend dat mensen met een groter sociaal netwerk binnen de buurt, of mensen die zich meer verbonden voelen met de buurt, vaker actief zijn binnen deze initiatieven. Uit de interviews bleek inderdaad dat veel van de vrijwilligers waren gevraagd door een (semi-)bekende die bij hen in de buurt woonde. Vaak wist deze bekende van hun eerdere (werk)ervaring af, en had het buurtinitiatief die ervaring nodig.  

Het tegenovergestelde bleek echter ook waar: een groot gedeelte van de geïnterviewde vrijwilligers vertelde dat ze waren begonnen met vrijwilligerswerk omdat ze hun sociale netwerk wilden verbreden en tegelijkertijd graag andere mensen wilden helpen. Ze gaven aan dat ze zich meer verbonden voelden met de buurt en buurtbewoners nadat ze zich hadden aangesloten, en dat er een positieve impact merkbaar was met betrekking tot de saamhorigheid en sociale cohesie binnen een buurt. In sommige gevallen waren dit mensen die net naar Groningen waren verhuisd en nog niet zo veel mensen kenden. In andere gevallen waren het mensen die meer vrije tijd kregen, bijvoorbeeld omdat ze met pensioen gingen, en deze wilden gebruiken om nieuwe mensen te leren kennen en anderen te helpen. 

“Nou, er zit natuurlijk ook een sociaal element aan vast. Zoals ik al zei ben ik niet een echte Groninger, dus ik moet hier toch wel een beetje meer kennissen op doen of tenminste, dat wilde ik wel graag. Je eigen wijk vergroten, betrokkenheid, het leren kennen van diverse mensen, dat vond ik voor mezelf wel heel belangrijk. Dus ja, dat was wel een belangrijke drive.” 

Voor veel vrijwilligers werden de initiële motivaties en verwachtingen ook waargemaakt na het aansluiten bij een buurtinitiatief. De meeste vrijwilligers gaven bijvoorbeeld aan dat hun sociale netwerk binnen de buurt was verbreed en dat ze de diversiteit van deze contacten erg waardeerden. Zowel oppervlakkige connecties (buren die elkaar herkennen op straat) als substantiële connecties (buren die bij elkaar op bezoek gaan) worden versterkt door samen actief te zijn binnen een initiatief. Zowel vrijwilligers die al een langere tijd in de buurt woonden waar ze actief zijn, als mensen die er nog maar net woonden, gaven aan dat ze deze toename in verbondenheid duidelijk merken. Bovendien vertelden ze dat ze zich persoonlijk beter zijn gaan voelen door de betrokkenheid bij buurtinitiatieven. Een vrijwilliger vertelde bijvoorbeeld: 

“Ja, dat [contact leggen met buren] doe ik makkelijker nu, dan dat ik deed toen ik hier net een half jaar woonde en dacht: ‘oh, ik ken niemand’.  En weet je, het is wel echt mijn wijkje geworden. Ik ben meer verbonden met de wijk dan eerder.” 

Veranderingen in het sociale netwerk kunnen daarentegen ook een reden zijn voor mensen om te stoppen bij buurtinitiatieven. Zo gaven sommige vrijwilligers aan dat ze van plan waren om te stoppen bij het buurtinitiatief waar ze actief waren omdat ze verhuisd waren naar een andere buurt. De reisafstand werd te lang en de connectie met de buurtbewoners in hun oude buurt verdween. Dit benadrukt het belang van ruimtelijke nabijheid voor de betrokkenheid van vrijwilligers bij buurtinitiatieven. 

Vrijblijvendheid 
Naast het netwerk benoemen vrijwilligers de vrijblijvendheid van vrijwilligerswerk als een van de belangrijkste aspecten om zich aan te sluiten. De doorgaans laagdrempelige filosofie van buurtinitiatieven zijn voor vrijwillgers vaak prettig en essentieel voor hun deelname. Zo zei één van de vrijwilligers bijvoorbeeld: 

“Nee, de vrijblijvendheid is een goed ding. Want dat maakt het ook laagdrempeliger voor mensen zoals ik om in te stappen. Ja, als die vrijblijvendheid er niet was, was ik nooit mee gaan doen, hoor.”  

Wanneer vrijblijvendheid ontbrak binnen een buurtinitiatief, of de verwachtingen van bepaalde vrijwilligers verschilden in dit opzicht, was dit een van de meest genoemde negatieve aspecten van het vrijwilligerswerk. Doordat de verwachtingen verschillen tussen vrijwilligers, ontstond er namelijk vaak conflict binnen het initiatief. 

“Op een gegeven moment zei de baas van: ‘zo gaan we het doen’. In een vrijwilligersorganisatie is dat dus anders. Dan moet je proberen samen iets te willen, en dan kan het wel eens botsen van: ‘Ja, jij wil het anders dan ik, maar jouw mening is even belangrijk als die van mij.’”. 

Vrijwilligers gaven aan dat conflict met collega’s of het bestuur van het initiatief de hoofdreden zou zijn om op te stappen. Daarnaast gaf een groot gedeelte van de vrijwilligers aan dat ze zouden stoppen als het werk te eentonig zou worden doordat ze niets meer leren of de uitdaging eraf is. Deze vrijwilligers vonden dat het vrijwilligerswerk in dat soort gevallen meer zou voelen als moeten in plaats van willen, waardoor de vrijblijvendheid weg zou zijn. 

Formalisering 
Hoewel vrijblijvendheid dus een erg belangrijk aspect is voor vrijwilligers, gaven bestuursleden van verschillende initiatieven aan dat het garanderen van deze vrijblijvendheid soms niet mogelijk is. Voor sommige initiatieven, zoals bijvoorbeeld die in de categorie mobiliteit waarin een bepaalde mate van betrouwbaarheid genoodzaakt is om hun functie te vervullen, was het noodzakelijk om meer structuur aan te brengen. Echter bracht dit ook bepaalde verplichtingen mee voor de vrijwilligers. Hoewel de bestuursleden vertelden de vrijblijvendheid zo veel mogelijk te waarborgen, was dit volgens hen soms lastig te combineren met de formalisering van het initiatief, wat in bepaalde gevallen leidde tot frictie en het weggaan van vrijwilligers. Zo vertelde een van de bestuursleden: 

“Maar af en toe schuurt dat [meer structuur] wel een beetje omdat de vrijblijvendheden en verplichtingen die je aangaat met elkaar soms wel verschillen, en dat is niet altijd even makkelijk. Dan zeggen mensen: ‘maar ik ben ook maar een vrijwilliger’, en omdat we bepaalde dingen van ze verwachten zien ze het soms dan echt als werk.” 

Een van de redenen voor meer structuur in een initiatief was om financiële steun te krijgen van de gemeente, of juist om financieel onafhankelijk te worden. Echter gaven vrijwilligers aan dat dit kon leiden tot conflicten tussen de gemeente en vrijwilligers, en dan met name vrijwilligers met een organisatorische taak binnen het initiatief. In sommige gevallen werd dit conflict veroorzaakt doordat de gemeente een te lage bijdrage had in het initiatief (vooral met betrekking op subsidies of het serieus nemen van buurtinitiatieven in besluitvorming) en in andere gevallen was deze bijdrage juist te hoog (wanneer de gemeente te veel invloed uit wilde oefenen op initiatieven, door bijvoorbeeld administratieve eisen te stellen die door vrijwilligers als te uitgebreid werden gezien).  

Een andere manier waarop bestuursleden probeerden structuur aan te brengen was door mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, en/of mensen die bezig waren met een herintegratietraject, een participatie- of basisbaan aan te bieden, die hen zou kunnen helpen met de voorbereiding op een reguliere baan. Dit ging echter ook vaak gepaard met meer structuur, en vaak meer verplichtingen, voor de mensen die nog wel als vrijwilliger actief waren voor het initiatief. In sommige gevallen beperkte dat de vrijblijvendheid voor hen ook.  

Conclusie 
Gebaseerd op onze bevindingen kunnen we dus stellen dat er bij de formalisering van een initiatief een dilemma ontstaat voor initiatieven. Ze moeten beslissen of ze meer vrijblijvendheid willen door met alleen maar vrijwilligers te werken, of dat ze voor minder vrijblijvendheid kiezen en een grotere instroom van betaalde krachten kunnen verwachten.  

Er komt meer druk komt op veel initiatieven vanwege de transformatie naar een participatiesamenleving en de neerwaartse trend in het aantal vrijwilligers in Nederland. Veel initiatieven zullen zich de komende jaren dus genoodzaakt voelen om voor formalisering te kiezen en in te leveren op vrijblijvendheid. Dit kan ervoor zorgen dat er bij een buurtinitiatief ook mensen komen werken die niet in de buurt wonen en dat vrijwilligers ook minder gaan merken van de positieve effecten op het sociale netwerk binnen de buurt. Juist dat werd benoemd als één van de belangrijkste motivaties voor mensen om vrijwilligerswerk te doen bij een buurtinitiatief. Dit kan zorgen voor een negatieve spiraal waarbij vrijwilligers zich steeds meer vervreemd zullen voelen van het initiatief en vertrekken, waardoor de noodzaak voor betaalde krachten en uiteindelijk formalisering steeds meer zal toenemen. Dit laat mogelijk zien dat de participatiesamenleving in haar huidige vorm, in ieder geval als het gaat om buurtinitiatieven, een onrealistisch project is. 

Hoewel het dus erg belangrijk is voor initiatieven om meer structuur aan te brengen op het moment dat ze beginnen te groeien, adviseren wij deze initiatieven om dit in goed overleg met alle vrijwilligers te doen. Op die manier kunnen de verwachtingen van iedereen gelijkgesteld worden. Zoals eerder benoemd worden buurtinitiatieven opgericht om een ontbrekende functie in de wijk te vervullen en het is daarom essentieel dat formalisering er niet voor zorgt dat het vervullen van deze behoefte ondersneeuwt.  

Mitchell van Dijk (mitchell.vandijk@outlook.com) is masterstudent Society, Sustainabilityand Planning bij de Faculteit Ruimtelijke Wetenschappen van de Rijksuniversiteit Groningen (RUG), Sander van Lanen (s.van.lanen@rug.nl) is universitair docent bij Ruimtelijke Wetenschappen en Jaap Nieuwenhuis (j.g.nieuwenhuis@rug.nl) is universitair docent bij de Faculteit Gedrags- en Maatschappijwetenschappen. Dit artikel is geschreven op basis van interviews die zijn afgenomen door masterstudenten van het vak RevitalizingNeighbourhoods en mogelijk gemaakt door een Sustainable Society Small Grant van de Rudolf Agricola School forSustainable Development (RUG).