Gravelbiken als toegepaste geografie

Nick Schuermans

Gravelbiken op de Terril Sainte Antoine in de Borinage (foto: auteur).


De laatste jaren heeft de gravelbike ook in de Benelux een hoge vlucht genomen. Met z’n kromgebogen stuur en brede banden laat die fiets je toe om ook onverharde wegen en paden door bos en veld op te zoeken. Op de meest uitdagende en rotsachtige paadjes komt een mountainbike met vering beter tot zijn recht. Maar op onverharde gravelwegen en dolomietpaadjes bol je op een gravelbike zonder vering dan weer net iets gezwinder door het landschap dan je met een mountainbike, een racefiets of een hoge bi zou doen.

Wie wel eens de sportpagina’s van een krant openslaat, denkt misschien dat gravelbiken vooral om snelheid gaat. Op het voorbije EK gravel in Leuven zagen we Jasper Stuyven en Lorena Wiebes door het Meerdaalwoud flitsen met in hun zog een motor met televisiecamera. De winnaars haalden snelheden van gemiddeld bijna veertig kilometer per uur. Toch is het belangrijk om in te zien dat gravelbikers uit verschillende ondersoorten bestaan. Ik woon zelf in Antwerpen. Onder de fietsers die met een gravelbike de bossen rond de stad verkennen tel ik niet alleen kermiscoureurs, maar ook materiaalmaniakken, moddermonsters, fietsfotografen, zondagsrijders, Stravastrevers en wielertrappisten.

Fietswandelen
Ik reken mezelf tot de categorie van de fietswandelaars. Gravelbiken draait voor mij niet om een hoog gemiddelde, maar om traagheid, openheid en nieuwsgierigheid. Ik stop voor een solitaire boom, een praatje met een voorbijganger of een mooie kromming in het grind. Ik rem ook voor dieren.

De laatste jaren heb ik het voorrecht om dit op een semi-professionele manier te kunnen doen. Ik combineer mijn onderwijsopdracht als sociaal geograaf op de universiteit met werk als parcoursbouwer voor gravelevenementen en -reizen. In de praktijk voel ik me tijdens mijn werk op de fiets nóg meer geograaf dan tijdens mijn lessen sociale geografie. Eerst tuur ik uren op kaarten. Daarna doorkam ik een streek op zoek naar de mooiste gravelwegen. En eens mijn route af is, schrijf ik een uitgebreid verslag vol geografische wetenswaardigheden om mensen te overtuigen om er zelf ook op uit te trekken.

Mijn fietswerk bracht me al in Georgië en Colombia, maar ook in exotischere oorden zoals de Groote Peel of de Borinage. Die laatste regio leerde ik ooit als student in Leuven kennen in de lessen van Henk Meert. Meer dan twintig jaar terug toonde deze bevlogen professor sociale geografie me ‘Les enfants du Borinage’, een documentaire van Patric Jean die inzoomt op groezelige fabrieksruïnes, smoezelige mijndorpen en de mensen die er al generaties lang in armoede leven. Op excursie in de Borinage trokken we destijds ook naar de scheepslift van Strépy-Thieu en de mijnsite van Le Grand Hornu bij Mons.

Als parcoursbouwer op de gravelbike leerde ik de streek op een andere manier kennen. Het grote voordeel van fietsen is namelijk dat je niet van het ene excursiepunt naar het andere trekt, maar dat je ook al de plekjes daartussen leert kennen.  In een streek als de Borinage is mijn gravelbike geen middel om snel van A naar B te geraken; wel om onderweg de rest van het alfabet te leren kennen. Zo bood mijn fiets me een unieke inkijk in het pokdalige landschap dat het monster van de Industriële Revolutie baarde. Het bleek niet alleen een lappendeken van weerzinwekkende industrieterreur en terrils als kegelvulkanen, maar ook van sprookjesachtige bossen vol voorjaarsbloeiers.

Mijn verkenningsritten brachten mij sowieso op plekjes waar ik helemaal niet dacht te komen. In Hornu passeerde ik bijvoorbeeld een winkeltje met lampenkapjes, plastic bloempjes en porseleinen poppetjes. De etalage leek al 40 jaar niet meer aangeroerd. De prijzen stonden nog geafficheerd in Belgische franken. Alles aan min vijftig procent. Het juiste moment voor een koopje!

Soms bracht mijn gravelbike me zelfs op plekjes waar niemand dacht dat ik zou komen. Langs de spoorweg in Hainin loopt een pad dat op geen enkele kaart staat. Op het einde van dat pad: een camionette die stond te sidderen en te beven. In het portier: een jongedame in lederen knielaarzen.

Bij de verkruimelende mijn van Levant klonken dan weer gezangen uit een cafetaria. Een papier met een pijl, Arabische letters en het opschrift “salle de prière” deed vermoeden dat het om gebeden ging. Aan de buitenmuur: een afbrokkelende reclame voor het sterke bier Duvel. De Duvelmoskee…

De Borinage bulkt gewoon van dergelijke tegenstrijdigheden. Achterkleinkinderen van gastarbeiders in djellaba’s én in lederen knielaarzen. De glorie van de industriële kathedralen én hun hedendaags verval. De warmte van ‘Les enfants du Borinage’ en de kille caravans en raamloze huizen waar ze wonen. De schatten die hier ooit uit de bodem zijn gehaald én de armoede in het hier en nu. Op die manier is gravelbiken voor mij een oefening in toegepaste geografie. Mijn fiets is een hulpmiddel om een streek op een intense manier te verkennen. Terwijl ik op technische mountainbikepaadjes vooral oog heb voor wortels en stenen, laat een gravelparcours me toe om een regio volledig in me op te nemen. Ik kom op plaatsen waar ik met dunne koersfietsbandjes nooit zou komen. Ik kan ook veel meer kilometers op een dag afleggen dan de gemiddelde wandelaar. En toch kan ik ook rondkijken en het landschap doorvoeld degusteren.

Verboden te fietsen!
Los van een kennismaking met een streek voorbij de karikaturen, biedt de gravelbike me ook een intrigerende inkijk in mobiliteitsbeleid en ruimtelijke planning. Terwijl ik in Nederland als fietser vaak het gevoel heb dat een rode loper voor me wordt uitgerold, is dat in België veel minder het geval. Zeker in een streek als de Borinage zorgt lintbebouwing ervoor dat je elke tien meter – bij elke oprit dus – een potentieel levensgevaarlijke situatie hebt. Eens je met de gravelbike het asfalt verlaat, neemt de verkeersveiligheid exponentieel toe.

Fietsen in de bossen krijgt de laatste jaren wel een politiek tintje. Zeker sinds de coronacrisis verwijzen boswachters graag naar toegenomen recreatiedruk en conflicten tussen wandelaars, fietsers en ruiters. Zelf heb ik daar weinig ervaring mee. Slechthorenden en lopers met koptelefoons durven al eens verrast zijn als ik ze inhaal. Niet-aangelijnde honden draven ook wel eens een eindje mee. Maar de meeste ruiters en wandelaars glimlachen toch als ik ze met een goedendag of bonjour passeer.

Wanneer ik als parcoursbouwer op pad ben in Nederlandse of Vlaamse bossen, merk ik wel dat de toegankelijkheidsreglementen van vele natuurdomeinen strenger worden. Op steeds meer plaatsen staan bordjes dat fietsers niet meer welkom zijn in het bos. Steeds meer paden worden afgesloten voor rijwielridders. Dat belemmert me niet alleen als ik gehuld in lycra met de gravelbike op pad ben, maar ook als ik met m’n dochters de stad wil ontvluchten op de fiets. 

Ik kan perfect begrijpen dat fietsers niet overal welkom zijn. Dat ene pad op die populaire wandelroute kan ik inderdaad best vermijden. De broedplaats van de visarend verdient rust. Een kwetsbaar stukje moeras is niet gebaat bij diepe bandensporen. Ik zie in Vlaanderen ook nieuwe toegankelijkheidsreglementen voorbijkomen waar geel-zwart de dominante kleur is. Dat zegt niets over de Vlaamsgezindheid van de boswachters; wel over de overtuiging dat paden perfect gedeeld kunnen worden tussen wandelaars en fietsers, zo vertelt de legende van de kaarten me.

Elders wordt het fietswandelaars veel moeilijker gemaakt. In Nederland zijn er bijvoorbeeld heel wat bossen waar prachtige single tracks zijn aangelegd voor mountainbikers, maar waar alle andere paden voor fietsers zijn afgesloten. Hetzelfde verhaal in Nationaal Park Hoge Kempen in Belgisch Limburg. De mountainbikeroutes behoren tot de meest uitdagende van Vlaanderen, maar zijn voor gravelbikes te technisch. Vele grindwegen die door de bossen lopen zijn deel van het ruiternetwerk, maar staan niet open voor tweewielers. Waarom mag een ruiter met paard en kar wel genieten van die brede grinddreven, maar een gravelbiker niet?

Ook het onderscheid dat gemaakt wordt tussen fietsers en wandelaars is eigenlijk niet gebaseerd op overtuigend wetenschappelijk onderzoek. Elke vorm van recreatie in een natuurlijke omgeving verstoort de fauna en de flora, maar zolang fietsers op de vaste paden blijven blijkt hun impact niet per se groter dan die van wandelaars. Als beide groepen respectvol met elkaar omgaan, kan ook het gedeeld gebruik van wegen en paden in harmonie verlopen.

Fietsen in de natuur is belangrijk voor mijn fysieke conditie en mentale gezondheid. Ik kan ’s morgens droef of slechtgezind vertrekken en ’s middags als een gelukkig mens thuiskomen. Er is niet veel mooier dan met een paar vrienden het bos in te trekken op de fiets en samen te genieten van de omgeving. Voor mij is het ook nog eens de ideale manier om mijn geografische nieuwsgierigheid naar nieuwe streken en plekken te botvieren.

Mensen die elke avond op hun bank neerploffen durven wel eens te stellen dat we in lelijke landen leven. Wie België of Nederland op de gravelbike doorkruist, ontdekt echter al snel dat dit niet klopt. Of je nu trapt door de Hoge Veluwe of de Hoge Venen, langs het Zwin of het Zoniënwoud: achter elke bocht schuilt landschapspracht. Ik besef maar al te goed dat het een privilege is om door die pracht te fietsen. Ik kan enkel hopen dat nieuwe generaties gravelbikers-geografen-fietswandelaars van dat voorrecht kunnen blijven genieten.

Nick Schuermans (info@deparcoursbouwer.cc) is oud-redacteur van Agora en werkt halftijds aan de VUB met een onderwijsopdracht in de sociale geografie en halftijds als parcoursbouwer voor gravelevenementen en -routes bij www.plugpluggravel.cc.