Chronogeografie

Peter Pelzer

Beeld van de installatie ‘Time Troublers’ tijdens de Pathways to Sustainability Conferentie 2023 op de Universiteit Utrecht. Foto: UU/Jelmer de Haas

Elke discipline heeft haar stokpaardje. Zo ook de geografie en planologie, waarin je er niet aan ontkomt om op het belang van ruimtelijke omstandigheden te wijzen. Daarom nemen we studenten mee op excursie. En met dat perspectief lezen we sociologen en economen de les als die met al te generieke theorieën komen aanzetten. Door geografisch denken snappen we dat grenzen tussen landen sociaal geconstrueerd zijn, niet vanzelfsprekend. En onze geografische deformatie zorgt ervoor dat we graag kaarten maken, al eeuwen onze favoriete visualisatiemethode.

Ik keer na uitstapjes in andere vakgebieden altijd terug in de ruimtelijke moederschoot. Door een stad lopen en decennia of zelfs eeuwen aan ruimtelijke lagen zien en voelen, dat heeft iets magisch. In de fietsspits op weg naar de campus, dat is niet simpelweg een rijtje van A naar B, maar ervaren hoe pendelpatronen werken. En zelfs een lege polder prikkelt mijn verbeelding; onder al dat Engels raaigras zitten grondposities, die decennialang getouwtrek om een bestemmingsverandering verklaren. Ik kan iedereen een geografische bril van harte aanraden. 

En toch wringt er iets.

Die zo geliefde ruimtelijke bril zorgt voor een specifieke manier van kijken. Maar een bepaalde manier van kijken zorgt er ook voor dat je andere dingen niet of minder goed ziet. Wat mij betreft is onze belangrijkste blinde vlek tijd. De klimaatcrisis maakt kraakhelder dat we veel nadrukkelijker na moeten denken over de generaties die na ons komen. Wat laten we hen na? Diezelfde crisis maakt het ook duidelijk dat we moeten leren denken in verschillende tijdshorizonten, de stijging van de zeespiegel, de woon-werk carrière van een millennial en de investeringen in grootschalige infrastructuur moeten tegelijkertijd afgewogen worden.

We weten dat we de Randstad niet eeuwig droog kunnen houden, de zeespiegel blijft stijgen. Maar er is nogal een bandbreedte; het westen van Nederland kan over 100 jaar een zout estuarium zijn, of pas over 1000 jaar. Belangrijk is dat zulke inzichten leiden tot een maatschappelijk debat met temporele gevoeligheid: hoe lang willen we hier de dingen nog laten zoals ze zijn en wat hebben we daar voor over? Waarbij de ‘we’ niet alleen de mensen in het nu betreft, maar ook de generaties na ons en niet-mensen. Zo’n debat ontbreekt grotendeels.

Of scherper: we hebben te maken met een vorm van temporele naïviteit. Grondbezit, een cruciale factor om ruimtelijke patronen te verklaren, is bijvoorbeeld eeuwigdurend, terwijl niemand onsterfelijk is en dat iedereen weet dat die grond niet altijd dezelfde functie blijft houden. En nu er in Nederland een sterke roep is om toekomstverbeelding is maken we volop kaarten die de toekomst van het land weergeven in 2050, 2100 of 2120. Het past in een rijke traditie van plannenmakerij, maar negeert de temporele dimensie nogal. Zouden we niet veel meer kaarten van tijd in plaats van ruimte moeten maken? Niet alleen laten zien waar wat gebeurt, maar ook wanneer wat gebeurt. 

Er zijn volop lichtpuntjes voor zo’n temporele wende. De, helaas te vroeg gestopte, minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening Hugo de Jonge sprak bijvoorbeeld voortdurend over het belang van rentmeesterschap in zijn visie op de planologie; hoe laten we het landschap achter voor de generaties die na ons komen? En publieke intellectueel David van Reybrouck had het in zijn Huizingalezing over de ‘de kolonisatie van de toekomst’, en stelde voor wat ver weg is in tijd en ruimte veel belangrijker te maken in het hier en nu. En praktischer zien we in Nederland horizontaal georganiseerde initiatieven die expliciet opkomen voor de lange termijn, zoals het Lab Toekomstige Generaties en het Ministerie van de Toekomst.

Zulke bewegingen stemmen hoopvol. Tegelijkertijd denk ik dat het niet genoeg is. In academisch lingo: we zullen als geografen en planologen ook een epistemologische draai moeten maken. De geografische bril hoeft niet naar de mestvaalt, maar moet wel worden aangevuld met een temporeel filter. Zodat we niet alleen snappen waar iets plaatsvindt, maar ook wanneer. En daarbij zullen we veel  vanzelfsprekender in decennia of zelfs eeuwen moeten gaan denken. We zullen het morele appèl voor langetermijndenken dat nu steeds luider klinkt moeten aanvullen met analytische scherpte, met temporele geletterdheid. En natuurlijk kunnen we daarbij voortbouwen op geografische denkers die ons voor zijn gegaan, zoals Doreen Massey en Torsten Hägerstrand. Dat lukt vast, het planogeografisch huis is groot genoeg voor meerdere stokpaardjes.

Peter Pelzer (p.pelzer@uu.nl) is Universitair docent aan het departement Sociale Geografie en Planologie van de Universiteit Utrecht. Van 2011 tot 2013 was hij hoofdredacteur van AGORA.